Beek en Donk ca. 1840-1910

(concept 1e paragraaf van Hoofdstuk 2 van Beek en Donk en de Firma Van Thiel; )

Het fabriekscomplex van de firma Van Thiel omstreeks 1890

In de 19e eeuw was Beek en Donk geen eenheid. De twee dorpjes vormden samen weliswaar een gemeente, maar elk dorpje had zijn eigen katholieke parochie en zijn eigen verenigingsleven. Schijnbaar vredig lagen de beide plaatsen aan de Zuid-Willemsvaart. Dit kanaal van Den Bosch naar Maastricht werd tussen 1822 en 1826 gegraven, en zou van grote invloed zijn op de ontwikkeling van de gemeente Beek en Donk. Tot in de 20e eeuw lag er een natuurlijke grens tussen beide dorpjes: een klein moerassig gebied dat pas omstreeks 1960 ontgonnen werd.

Het gemeentehuis van Beek en Donk stond in Beek. En de belangrijkste beslissingen van de gemeenteraad werden in een mededelingenkastje op de Donk neergehangen. Naar verluidt werd dit kastje 'het Donkse gemeentehuis' genoemd.

De Beekendonkenaren hielden zich voornamelijk bezig met het 'gemengd bedrijf': landbouw en veeteelt. De boeren waren grotendeels zelfverzorgend. Er waren slechts enkele winkels en café's. Het houden van pluimvee kwam veelvuldig voor, zodat de bijnaam van de Beekendonkenaren 'Ganzendonkers' werd, een naam die bij het jaarlijkse carnaval nog steeds gehanteerd wordt.

De tegenstellingen tussen Beek en Donk waren groot. Elk dorp had niet alleen zijn eigen kerk, maar ook zijn eigen boerenbond en eigen schuttersgilde. In de Donk was er een fanfare, genoemd naar de parochie-heilige St. Leonardus. Hiervan konden geen Beekse jongens lid worden. In 1891 werd er echter een harmonie opgericht: 'Oefening en Uitspanning'. De fabrieksfanfare van de firma Van Thiel in 1908 Hiervan mochten zowel Beekenaren als Donkenaren lid worden. Ondanks deze harmonie kwam het weleens voor dat als 'O&U' een concert gaf, de cafézaalhouder weigerde Beeks bier te schenken en nog liever Gemerts bier verkocht. Ook bleek de rivaliteit over plaatsing van het postkantoor, dat uiteindelijk in Beek verscheen, en over de plaats waar de hoofd-onderwijzer les diende te geven. Al die 'kwesties' werden in het openbaar uitgevochten, zodat in de regionale krant 'De Zuidwillemsvaart' heel wat artikelen over gebeurtenissen in de gemeente Beek en Donk te vinden waren. Boude uitspraken werden hierin afgedrukt zoals in genoemde krant van 5 april 1905: "Het praatje gaat dat over honderd jaar de Donk een standje zal wezen en Beek een vervallen dorp". Daarmee werd ongetwijfeld gedoeld op de economische ontwikkeling die de Donk doormaakte sinds de oprichting van het Spijkermakersbedrijf van de Fa. Van Thiel in 1842.

Omstreeks 1850 kwam het inwonertal van de gemeente boven de duizend. En heel langzaam groeide dit aantal. Er kwamen meer ambachten, en ook de welvaart steeg geleidelijk, hoewel nog veel mensen in armoede leefden. Door het ontstaan van de genoemde spijkerfabriek kwam er meer werkgelegenheid en profiteerde ook de Beekendonkse middenstand. Er kwamen meer café's en de brouwerijen deden goede zaken, te meer daar er ook van buiten veel arbeiders naar Beek en Donk kwamen.

Met inwonertal nam ook het aantal schoolgaande kinderen toe. Slechts twee onderwijzers gaven les aan niet minder dan 120 kinderen!

Omstreeks 1860 woonden er circa 1300 personen in Beek en Donk. Niet lang daarna waren er twee brouwerijen, twee korenmolens, een kuiperij, een mandenmakerij, een malerij, een katoenbleekerij en een olieslagerij. Ongeveer 20 gezinnen vonden hier hun werkgelegenheid. Eenzelfde aantal beoefende ambachten als: timmerman, metselaar, hoefsmid, kleermaker, schoenmaker, klompenmaker en dergelijke. In 1876 ontstond er een machinale klompenmakerij waar niet minder dan 20 mannen en vijf kinderen werkten. Ook de textielindustrie kwam in deze jaren sterk op. De familie Van Thiel begon toen ook een linnenweverij. In 1882 vonden zestien mannen en negen jongens werk bij de firma G.E. Verhagen. Hier werden stoelen, borstels en dergelijke gemaakt.

Omstreeks 1890 was er sprake van een afname van het aantal beoefende ambachten. Meer mensen vonden toen werk in de fabrieken. Het agrarische gezicht van de gemeente, en met name van de Donk, ging in die jaren langzamerhand verloren. Toch werd er door de boerenbedrijven nog heel wat melk geproduceerd en in 1894 ontstond de coöperatieve stoomzuivelfabriek 'De Eendracht', in Beek! Het jaar daarna vestigde zich een bontmakerij en bontververij in de gemeente. Weer een jaar later kwam er weer een nieuwe fabriek: de garenbleekerij P. Jaspers. Meteen werkten hier al zeven personen, en vijf jaar later, in 1901 was dat aantal al uitgebreid tot 41. Tijdens de in een volgend hoofdstuk nog te bespreken staking bij de Firma Van Thiel in 1910 zal de firma Jaspers een groot aantal arbeiders werk gaan bieden.

Woningbouw van de Fa. Van Thiel ca. 1920

Samen met een zekere J. Oomens zou de heer Jaspers omstreeks 1925 zelfs het plan hebben opgevat om niet minder dan 150 arbeiderswoningen te bouwen vlak bij het korte tijd daarvoor gegraven Wilhelminakanaal. Dat plan zou echter nooit worden uitgevoerd. De Firma Van Thiel bouwde kort na 1903 niet minder dan 56 woningen voor zijn arbeiders. Gouden tijden voor de bouwnijverheid in de gemeente.

Tussen 1887 en 1920 werden er niet minder dan achttien bakkerijen en negen slagerijen geopend in Beek en Donk. Dit illustreert het relatief hoge voorzieningenniveau in de gemeente die in 1910 in totaal 2188 inwoners telde.

Verreweg de grootste werkgever in die dagen was de firma Piet van Thiel en Zonen in de Donk.

De Firma Piet van Thiel en Zonen tot 1890

(concept 2e paragraaf van Hoofdstuk 2 van Beek en Donk en de Fa. Van Thiel)

Piet van Thiel omstreeks 1860.

Piet van Thiel, die in zijn latere leven zo'n grote invloed op Beek en Donk zou krijgen, werd in 1816 geboren. Hij was de zoon van een zekere Willem van Thiel en Gijsberdina van Duynhoven. Over zijn jonge jaren in de toen nog agrarische gemeente in niet veel bekend. Samen met zijn twee jongere broers zou hij allerlei werk in de bouwnijverheid verricht hebben. Een van de grotere werken die hij aannam, was de bouw van de katholieke kerk van het dorpje De Mortel in de nabijgelegen gemeente Gemert.

Naast zijn aannemersactiviteiten was Piet van Thiel ook actief als rentmeester van de Gemertse kasteelgoederen van jonkheer Van Riemsdijk uit Maastricht. Het was deze edelman die Piet van Thiel aanzette tot het oprichten van een spijkermakersbedrijf in 1842. Nadat hij in Maastricht en in het Belgische Luik kennis gemaakt had met het handmatig vervaardigen van spijkers waagde hij de gok en begon een bedrijfje in Beek en Donk. In een gebouwtje bij het Donkse café De Zwaan aan het Heereind startte de bescheiden handmatige fabricage van spijkers. Naar verluidt zou een Zaltbommelse firma, de fabriek van Van Enthove, bereid geweest zijn om enkele spijkermakers 'uit te lenen' en de productie in Beek en Donk mee op gang te brengen.

In 1843 was er al sprake van een uitbreiding. Langs de het riviertje de Goorloop werd een nieuwe smederij gebouwd waar ook enkele spijkermakers emplooi vonden.

Negen jaar later, in 1852, nam Piet van Thiel zijn beide jongere broers Hendrik en Martinus in zijn bedrijf op. De toen 17-jarige Hendrik zou de fijne kneepjes van het spijkermakersvak geleerd hebben bij een bedrijf in Maastricht, waar hij - onder een valse naam - enige tijd werkzaam was geweest. Martinus was toen 19 jaar en zou zich enigszins bekwaamd hebben in de benodigde administratie van het nog jonge bedrijf.

In 1860 werden de diverse kleine smederijen verlaten en werd langs de Zuid-Willemsvaart een grote productiewerkplaats in bedrijf genomen: een oude opslagplaats van bouwmaterialen in de Donk werd omgebouwd tot een spijkerfabriekje. De firma kreeg nu als naam: Gebroeders van Thiel, Beek en Donk. Werklieden uit Zaltbommel, Maastricht en Luik vonden hun weg naar Beek en Donk. De vreemde werklieden zouden de bestaande rust in de gemeente verstoord hebben en het drankmisbruik bevorderd. De zeer godsdienstige Piet van Thiel zou dit alles met lede ogen hebben aangezien. Na verloop van tijd integreerden de vreemdelingen en de moeilijkheiden namen ook weer af.

Vijf jaar na het ontstaan van de eigenlijke fabriek moest er weer worden uitgebreid. Er waren toen dertien mannen en 35 kinderen werkzaam. De kwaliteit van de Beek en Donkse spijkers was blijkbaar bekend en werd meer en meer gebruikt voor de bouw van de schepen van de Nederlandsche Handelsmaatschappij. Gedurende korte tijd werd er geëxperimenteerd met het gieten van klokken en met de fabricage van koperen huidnagels en met het opzetten van een linnenweverij. De eerste twee activiteiten werden na korte tijd weer beëindigd. De weverij zou echter worden doorgezet tot 1894.

De techniek stond niet stil. Toen in 1860 in Frankrijk een machine werd uitgevonden die draadnagels, de zogenaamde Points de Paris, kon maken, werden deze producten een geduchte concurrent voor de handgemaakte spijkers van de firma VanThiel. Mogelijk werd enkele jaren later de franse uitvinding ook in Beek en Donk geïnstalleerd, want in 1870 werd de fabriek weer uitgebreid voor de fabricage van die genoemde Points de Paris. Voortaan waren alle Beek en Donkse spijkermakers in het fabrieksgebouw aan de Zuid-Willemsvaart werkzaam. De handgemaakte spijkers verloren meer en meer terrein.

Het bedrijf omstreeks 1880.

Twee jaar lang draaide de gemoderniseerde spijkerfabriek uitstekend. Martinus en Hendrik van Thiel, die regelmatig problemen hadden met hun oudste broer Piet, verlieten de firma en begonnen onder de naam 'Gebroeders Van Thiel' een eigen spijkermakersbedrijf in het nabijgelegen Helmond. Twee jaar lang zette Piet van Thiel zijn bedrijf voort onder de naam Piet van Thiel, Beek en Donk. In 1874 kon hij het niet langer alleen aan en nam hij zijn oudste zoon Willem (1860) op in het bedrijf. Vijf jaar later kwam ook zijn jongste zoon Gijsbertus (1862) in het bedrijf . Weer een aantal jaren later, in 1880, verandert de naam van het bedrijf in: Piet van Thiel & Zonen, Beek en Donk. Marjanus van Thiel (1861), de twee zoon, volgt in 1884.

Vader Piet en zijn drie zoons leiden nu het bedrijf waar inmiddels 48 personen werkzaam zijn: 25 mannen, 10 vrouwen, 4 jongens en 9 meisjes. De taken van de directie worden verdeeld: Willem van Thiel houdt zich voornamelijk met de administratie bezig. Marjanus, die gespecialiseerd is in de techniek, verzorgt de aankoop en onderhoud van de machines. Gijs, de jongste, hield zich bezig met het reizen en de verkoop van spijkers.

Vlnr: Janus, Willem en Gijs van Thiel.

In 1890 was het aantal personeelsleden bij de firma Piet van Thiel en Zonen enorm uitgebreid. Nu werkten er 111 mensen: 54 mannen, 19 vrouwen, 15 jongens en 5 meisjes. Er was niet alleen een draadnagelfabriek, maar ook een klinknagelfabriek en een linnenweverij. Korte tijd later werd Piet van Thiel overspannen en opgenomen in Huize Padua te Boekel. In 1894 stierf hij. Het bedrijf werd door zijn drie zoons voortgezet. Niet lang daarna werd er in heel Nederland een groot onderzoek gedaan naar de leef- en werksituatie van de arbeiders in de industrie. Ook een aantal Beek en Donkenaren zoud ondervraagd worden.

 

 

Arbeidsomstandigheden bij de Fa. Van Thiel

(concept 3e paragraaf van Hoofdstuk 2 van Beek en Donk en de Fa. Van Thiel) Briefhoofd met bedrijven in 1910.

Toneel t.b.v. de stakers in feb. 1910.

 

bronnen:

dr. Henk Giebels Gemert